zondag 16 oktober 2022
om 10:00 uur
Eredienst
Voorganger(s): Mevr. C. Mulder-Vaartjes
Organist: Theun Hoen
Helaas zijn pastor Guus Doorn en een van de gemeenteleden die belijdenis zou doen positief getest op corona. Hierdoor kan de belijdenis niet doorgaan en wordt verplaatst naar een later moment.
Mevrouw Clara Mulder-Vaartjes is bereid gevonden om deze zondag bij ons voor te gaan.
https://youtu.be/lcd--KbK_8w
Welkom en mededelingen
Zingen: Lied 314: 1, 2 en 3
Stilgebed, Votum en Groet
Gemeente gaat zitten
Zingen: Lied 413 : 1, 2 en 3
Gebed
Kindermoment / We gaan voor even uit elkaar
Schriftlezing is een samenvatting van 1 Samuël 17
De Filistijnen bereiden opnieuw een oorlog voor. 2Saul riep het leger van Israël op en sloeg zijn kamp op in de Terebintenvallei. Daar stelden ze zich op tegenover de Filistijnen: 3op de ene helling stonden de Filistijnen en op de andere de Israëlieten; het dal lag tussen hen in. 4Uit de gelederen van de Filistijnen trad een kampvechter naar voren, een zekere Goliat uit Gat, een man van zesenhalve el lang.
8In het dal bleef de Filistijn staan en riep het leger van Israël toe: ‘Waarom zouden jullie optrekken en slag leveren? Ik ben de trots van de Filistijnen, en jullie zijn maar slaven van Saul! Kies iemand uit jullie midden en laat hem hier beneden komen. 9Als hij me aankan en me verslaat, zullen wij aan jullie onderworpen zijn, maar als ik hem aankan en hem versla, zullen jullie aan ons onderworpen zijn en ons als slaven dienen. 10Hierbij daag ik het leger van Israël uit: stuur iemand hierheen voor een tweegevecht!’ 11Bij het horen van deze woorden stonden Saul en het leger van Israël verlamd van schrik.
12David was een zoon van Isaï uit Betlehem, dat in de streek Efrata in Juda ligt. Deze Isaï had acht zonen. Hijzelf was in de tijd van Saul al te oud om nog onder de wapenen te gaan, 13maar zijn oudste drie zonen trokken met Saul ten strijde.
17Op een dag zei Isaï tegen zijn zoon David: ‘Hier heb je een zak geroosterd graan en tien broden. Breng die snel naar je broers in het legerkamp.
20De volgende ochtend vroeg ging David met de proviand op weg, zoals Isaï hem had opgedragen. De kudde liet hij achter onder de hoede van iemand anders. Hij kwam juist bij het wagenkamp aan toen het leger onder het aanheffen van strijdkreten de linies betrok. 23Terwijl hij met zijn broers aan het praten was, trad uit de Filistijnse gelederen de kampvechter naar voren, Goliat uit Gat, en David hoorde hem de Israëlieten uitdagen zoals hij dat elke dag deed. 24Bij het zien van Goliat deinsden de Israëlieten van schrik achteruit.
26David vroeg aan de soldaten die in zijn buurt stonden: ‘Wat gebeurt er met degene die die Filistijn daar verslaat en Israël van deze schande bevrijdt? Wat denkt die onbesneden Filistijn wel, dat hij de gelederen van de levende God durft te beschimpen!’
31Davids vragen bleef niet onopgemerkt. Men vertelde het aan Saul, en die liet hem bij zich komen. 32David zei tegen Saul: ‘We hoeven om die Filistijn toch niet de moed te verliezen, heer. Ik zal met hem het gevecht aangaan.’ 33‘Maar je kunt hem toch onmogelijk aan,’ wierp Saul tegen. ‘Jij bent nog maar een jongen en hij is al van jongs af aan gewend om te vechten.’
36Leeuwen en beren heb ik verslagen sprak David, en die onbesneden Filistijn zal het net zo vergaan, omdat hij de gelederen van de levende God heeft beschimpt! 37De HEER, die me gered heeft uit de klauwen van leeuwen en beren, zal me ook redden uit de handen van deze Filistijn.’ ‘Ga dan,’ zei Saul tegen David, ‘en moge de HEER je bijstaan.’ 38Hij gaf hem zijn eigen uitrusting en hielp hem die aan te doen
‘Ik kan hier niet mee lopen,’ zei hij tegen Saul, ‘ik ben dat niet gewend.’ En hij deed de uitrusting weer af. 40Hij pakte zijn stok, zocht vijf gladde stenen uit de rivierbedding en stopte die in zijn herderstas. Toen liep hij op de Filistijn af, zijn slinger in de hand.
41Met zware stappen kwam de Filistijn op David af, voorafgegaan door zijn schildknecht. 42Hij nam David, een knappe jongen met rossig haar, geringschattend op 43en zei: ‘Ben ik soms een hond, dat je met een stok op me afkomt?’ En hij vervloekte David in de naam van zijn goden. 44‘Kom maar op,’ zei hij, ‘dan maak ik jou tot aas voor de roofvogels en de wilde dieren.’ 45‘Jij daagt me uit met je zwaard en je speer en je kromzwaard,’ antwoordde David, ‘maar ik daag jou uit in de naam van de HEER van de hemelse machten, de God van de gelederen van Israël, die jij hebt beschimpt. 46Maar vandaag zal de HEER je aan mij uitleveren: ik zal je verslaan.
Dan zal iedereen hier beseffen dat de HEER geen zwaard of speer nodig heeft om te overwinnen, want Hij is degene die de uitslag van de strijd bepaalt en Hij zal jullie aan ons uitleveren.’ 48Toen de Filistijn aanstalten maakte om David aan te vallen, was David hem te snel af. Hij rende hem tegemoet, 49stak zijn hand in zijn tas en haalde er een steen uit, slingerde die weg en trof de Filistijn zo hard tegen het voorhoofd dat de steen naar binnen drong en de Filistijn voorover stortte. 50Zo overwon David de Filistijn met een slinger en een steen; hij trof hem dodelijk zonder dat hij daar een zwaard bij nodig had.
Zingen: Lied 25 : 6 en 7
Schriftlezing: Mattheus 15: 21 t/m 28
21En weer vertrok Jezus; Hij week uit naar het gebied van Tyrus en Sidon. 22Plotseling klonk het geroep van een Kanaänitische vrouw die uit die streek afkomstig was: ‘Heb medelijden met mij, Heer, Zoon van David! Mijn dochter wordt vreselijk gekweld door een demon.’ 23Maar Hij reageerde niet. Zijn leerlingen kwamen naar Hem toe en vroegen Hem dringend: ‘Stuur haar toch weg, anders blijft ze ons maar naroepen.’ 24
Hij antwoordde: ‘Ik ben alleen gezonden naar de verloren schapen van het volk van Israël.’ 25Maar zij kwam dichterbij, wierp zich voor Hem neer en zei: ‘Heer, help mij!’ 26
Hij antwoordde: ‘Het is niet goed om het brood voor de kinderen aan de honden te voeren.’ 27Ze zei: ‘Zeker, Heer, maar de honden eten toch de kruimels op die van de tafel van hun baas vallen.’ 28Toen antwoordde Jezus haar: ‘U hebt een groot geloof! Wat u verlangt, zal ook gebeuren.’ En vanaf dat moment was haar dochter genezen.
Zingen: Lied 512: 1, 4 en 5.
Overdenking
Zingen: Lied: Johannes de Heer 33: Daar ruist langs de wolken 1, 2 en 3
Gebeden
Collecte
Zingen: Slotlied 263: 1, 2 en 3
Zegen
Zingen: Lied: 415: 1, 2 en 3
|